Probeer uw naaste niet te veel te corrigeren of tegen te spreken. Dat confronteert de persoon met dementie met wat hij niet meer weet of kan.
Hard praten, snel praten of juist fluisteren. Zorg dat u rustig praat en goed te verstaan bent.
Test uw naaste niet door veel vragen te stellen of door hem bijvoorbeeld de namen van de kinderen op te laten noemen.
Gedraagt u zich niet vrolijker dan u zich voelt. Uw naaste merkt het wanneer u niet echt vrolijk bent. Gebruik uw humeur om te peilen hoe het met uzelf gaat. Geef het op tijd aan als u merkt dat u zich groot probeert te houden.
Vraag niet teveel van de persoon met dementie. Bekijk wat er nog lukt en wat niet meer. Dan weet u wat u nog wel en wat u niet meer van uw naaste kunt verwachten.